K
 
Kuijlaars, Maria Elisabeth (Rita). Medewerkster verzetsorganisatie Geheime Dienst Nederland. Geboren 24 juni 1919 Heerlen, overleden 5 december 2013 Epe. Gehuwd met Pieter Ruitinga op 10 juni 1948 te Doorn. Komt ook voor in een fotoboek van Madeline en Gerard du Celliee-Muller.

Kuiper, Cornelis. Weteringschans 251, Amsterdam. Lid van een escape organisatie?

Kiste, van der Barbara. Married Captain Peter Harratt.

Kattouw, Anton Hendrik. Marconist voor Bureau Inlichtingen, radio plan ST. DENYS. Geëxecuteerd op 8 maart 1944 Woeste Hoeve. Waarschijnlijk op 26 november 1944 te Hengelo gearresteerd. Groepsleider van Packard groep Twente was Eduard van der Noordaa. Men wist dat de SD hen op het spoor was en tijdens het verzenden van zijn laatste berichten is Kattouw opgepakt. Zie Henk Deinum

Knoppers, Hendrikus. Alias Henry Kelden, alias Alexander de Groote, alias Hendrikus Kort, alias Peter de Winter. HS9-850/3.

Kay, Jock. Medewerker SOE, N-Section.

Koch, Mr. A.B.J. leider van spionage groep "Dienst Wim". Week in 1943 uit naar Engeland uit en werd opgevolgd door Mr. Jaap le Poole. Dienst Wim werd door Koch "Groep Rinus" genoemd

KINGSTON, alias van Albert Jules Delvingt.

Klein, koerier van verzetsinfiltrante Thea Hoogestein.

KEES N.B.O. alias van Mr. H.B.S. Holla uit Vught.

KAREL, alias van Jaap Carels, Hoofd Sectie Telefoondienst AHK-OD en Staf CBS, ook genoemd BRAND.

KEES, alias van Ir. Beukema toe Water.

Keizer, Jan. Alias van J. Postuma, medewerker Telefoonverbindingen C.I.D.

Koldewij, alias van J. Kok Generaal-Majoor der Genie.

Kooymans, Bob. Alias van Dhr. Rombouts, LO.

KAREL, alias van SOE/BBO marconist Gerrit Reisiger.

Kouwenhove, alias van Frans Dijckmeester.

Kielstra, Jan. Leider van 'Groep JK'  Netwerk Dijckmeester

Kollis, Willem. Eigenaar van weiland waarin veld Sally was gelegen. Netwerk Schipper

Kiewiet-de Jong. Probeerde operatie BONZO van de grond te krijgen op verzoek van Cock van Paaschen en Jos Gemmeke. Hij moest Nederlandse dwangarbeiders in Duitsland aanzetten tot spionage en sabotage.

Koopman, Jacques. Mede-eigenaar van terrein waarop veld Martini was gelegen in de Wogmeerpolder.

Kluwers, F.J.B. Hoofd sectie V van OD gewest 9. Leverde informatie over innundaties, bruggen, bemaling, etc.

Koster, Mik. Alias van Michael Blaauw, medewerker van de Inlichtingen Dienst.

Koning, Harm. Marconist van de Groep Zwaantje te Delfzijl. Leraar op de Zeevaartschool te Groningen.

Kielstra, Jan. Leider van de groep JK. Alias
JK-19

KAREL
, alias van Jan Thijssen, Radiodienst OD, later Radiodienst RVV.

KIKKERDRIL, alias van MI-6/BI agent/S-Phone operator Robbie Mooiweer, eerste missie.

Koopmans, Harmen. MI-6/BI agent/S-Phone operator voor de Packard Groep. Geboren op 8 oktober 1920 te Groningen, overleden op 8 maart 1945 Woeste Hoeve, gefusilleerd als represaille voor de aanslag op Rauter. Gedropt in de nacht van 6 op 7 oktober 1944 in de buurt van Winsum, Friesland. Gearresteerd op 10 november 1944. Codenaam operatie: DOUG, Zendschema St. Francis? Codenaam
BROODTROMMEL, of BURSTOW. Namen in het veld Jacobus de Lange of Bob Bekker.

Kouwenhoven, Gerard. MI-6/BI agent/marconist toegevoegd via agent Mans aan de Packard Groep. Geboren op 18 augustus 1920 te Maassluis, overleden op 24 december 2006. Gedropt in de avond van 5 oktober 1944 in de buurt van Schoonloo, Drenthe. Drop Zone H-93 'PLUTO' Ellertshaar. Was actief tot 10 november 1944 (Koopsmans werd die dag gearresteerd, is er een verband?) dook onder en meldde zich weer op het SF HQ op 24 april 1945. Trainingsnaam August van Klaveren. Zendschema St. Gregory. BI codenaam
FRITS, Codenaam LICHTSCHIP. Codenamen Frits Dobbelaar, GLIMWORM. Namen in het veld G. van Klaveren of Gerrit Francois Gransberg.

Klooss, Barend. SOE agent tijdens het Englandspiel. Moest in Overijssel sabotage plegen en een eventuele invasie van Engeland zoveel mogelijk hinderen, Plan CLARIBEL. Gedropt in de nacht van 5 op 6 April 1942 in de buurt van Harskamp op de Veluwe. gearresteerd op 29 April 1942. Traininsnaam Barend Kiek, Codenaam opertie LEEK. Operationele naam
TRUMPET MINOR, codenaam in telegrammen FRIEND, codenaam in het veld BOB, naam in het veld Barend Kloos.

Koops, SOE traningsnaam van agent Gerrit Jan Kuenen.

KOREVAAR, alias van ?? Medewerker van de TD Club. Overzicht Verzet

KAREL, alias van K.L. de Vries, Amsterdam. Medewerker van koeriersdienst Rolls Royce. Tevens districtsleider van de CID in Amsterdam. Overzicht Verzet

KLAAS, alias van ?? Gaf leiding aan de PBC. Overzicht verzet

Kotälla, Joseph Johann. Geboren 14 juli 1908 te Bismarckhütte, overleden 31 juli te Breda. Was een Duitser die tijdens de Tweede Wereldoorlog hoofd van de administratie in Kamp Amersfoort was.
Hij behoorde tot de Vier van Breda en nadien tot de Drie van Breda. Hij zat na de oorlog een levenslange gevangenisstraf uit voor oorlogsmisdaden en overleed in gevangenschap.
Kotälla werd na de Duitse inval in Polen opgeroepen voor Duitse militaire dienst, werd ingedeeld bij de SS en raakte bij gevechten aan het oostfront gewond. Toen hij hersteld was, vertrok hij in 1941 naar Nederland. Hij kwam te werken bij de Cellenbarakken van de Scheveningse gevangenis. Hij ontmoette in die tijd zijn eerste echtgenote met wie hij in 1941 trouwde; bij het aangaan van het huwelijk was zij zeventien jaar. In september 1942 werd hij door Schutzhaftlagerführer II Karl Peter Berg aangesteld in Kamp Amersfoort. Hij trad er in dienst als kamp-SS'er en werd er hoofd van de Schreibstube, de administratie. Naar eigen zeggen bleef Kotälla er werkzaam tot 20 april 1945. Hij begon zijn werkzaamheden op Abteiling III.
Ook na zijn aanstelling in Amersfoort werd Kotälla psychiatrisch behandeld. Vanaf december 1942 tot circa april 1943 werd hij verpleegd op de psychiatrische afdeling van een Duits militair ziekenhuis. In Kamp Amersfoort werd hij na zijn terugkeer uit het ziekenhuis UnterSchutzhaftlagerführer, in welke functie hij Berg verving als commandant bij diens afwezigheid. Als SS-Oberscharführer was hij gedetacheerd bij de Sicherheitsdienst van het kamp.
Kotälla werd gekwalificeerd als een van de beruchtste kampbeulen van Amersfoort en had als bijnaam de Beul van Amersfoort. Hij was opvliegend van aard, slikte pervitine, dronk liters jenever en had het voornamelijk voorzien op Joden en priesters. Kotälla stond onder andere bekend om zijn wreedheid tijdens het dagelijks appel, waarbij hij gevangenen schopte en sloeg met een knuppel. Hiervan zijn vele getuigenverklaringen opgemaakt na de oorlog. In een geval liet hij bij wijze van strafexercitie gevangenen op hun rug liggen en liep dan met zijn laarzen stampend over de liggende mensen. In andere gevallen liet hij zijn herdershonden los op de gevangenen. Hij had er schik in om de gevangenen slechts vijf minuten de tijd te gunnen om hun warme maaltijd te verorberen. Hij schopte ook tussen de benen van de gevangenen; in het kamp werd dit de 'Kotälla-trap' genoemd. Kotälla maakte diverse keren deel uit van een vuurpeloton.
Op 14 december 1948 werd Kotälla door het Amsterdamse Bijzonder Gerechtshof ter dood veroordeeld. De Bijzondere Raad van Cassatie liet Kotälla psychiatrisch onderzoeken door een zenuwarts. Deze concludeerde op 4 oktober 1949 dat hij tijdens het plegen van zijn misdrijven "niet verminderd toerekenbaar" is geweest en dat "zijn nerveuze aanleg niet als verontschuldiging kan dienen voor de vele door hem gepleegde mishandelingen, aangezien zij daarvoor een te duidelijk systematisch karakter vertonen". Mede op basis van deze conclusie werd op 5 december 1949 de doodstraf gehandhaafd.
Op verzoek van zijn advocaat werd een tweede psychiatrisch onderzoek uitgevoerd dat in een rapport van 18 maart 1950 concludeerde dat hij wel degelijk verminderd toerekeningsvatbaar was. Uiteindelijk werd Kotälla op verzoek van zijn raadsman door de psychiaters Pieter Baan en H.C. Rümke onderzocht in de Psychiatrische Observatie Kliniek in Utrecht. Deze gaven op 5 juni 1951 eveneens aan dat Kotälla verminderd toerekeningsvatbaar was. Volgens hen had Kotälla een dwangneurotisch karakter dat mede een gevolg was van een "organische beschadiging" van het centraal zenuwstelsel, alsook een "infantiel realiteitsbesef". Het rapport geeft aan: "[...] waar een dwangneurotisch karakter nog gecompliceerd wordt door een organische hersenlaesie, is het vaak nog wel zo dat zij voldoende inzicht hebben in de wederrechtelijkheid van bepaalde gedragingen. In het verkeerde van hun handelwijzen (zelfs als zij dom zijn zoals de onderzochte dit duidelijk is), doch op grond van stoornissen als hierboven omschreven, ondervinden zij een dergelijke stoornis in het uitoefenen van hun vrije wilsbeschikking dat zij - minder dan de gemiddelde normale - niet bij machte zijn hun wil in overeenstemming met een eventueel behouden inzicht van wederrechtelijkheid te kunnen bepalen. Het is hierom dat wij van mening zijn dat Joseph Kotälla, tijdens het plegen van de hem ten laste gelegde feiten, lijdende was aan enkele zodanige stoornissen zijner geestesvermogens dat deze feiten, indien bewezen, hem in het algemeen in verminderde mate zullen kunnen worden toegerekend."
Op grond van het laatste psychiatrische rapport werd in december 1951 de doodstraf omgezet in een levenslange gevangenisstraf.
Kotälla werd op 7 november 1952 met de Duitse oorlogsmisdadigers Ferdinand aus der Fünten en Franz Fischer vanuit de strafgevangenis Norgerhaven in Veenhuizen in de koepelgevangenis van Breda opgesloten. De Duitse oorlogsmisdadiger Willy Lages volgde op 24 februari 1955. Na de vrijlating van alle andere oorlogsmisdadigers in Breda en elders in Nederland, begin jaren zestig, ging dit kwartet tot de vrijlating van Lages in 1966 door als de Vier van Breda.
Kotälla scheidde in 1960 van zijn vrouw. De echtscheiding was door zijn echtgenote aangevraagd. Ze hadden geen kinderen. Een jeugdliefde was Kotälla vanaf 1957 maandelijks een brief gaan schrijven. Met haar trouwde hij op 28 december 1966 in de koepelgevangenis. Aus der Fünten, Fischer en twee tantes van Kotälla waren bij de huwelijksplechtigheid aanwezig. Zijn tweede echtgenote bezocht hem jaarlijks op zijn verjaardag en met kerst.
In de koepelgevangenis van Breda bracht Kotälla zijn dagen door in de werkbarak voor textielgoederen. Het verstellen en maken van kledingstukken was echter niet zijn favoriete bezigheid. Begin jaren zeventig werd hij hiervoor wegens hartklachten afgekeurd. Als hobby kweekte Kotälla jarenlang maanvissen in zijn cel. Hij bezat tot honderden exemplaren. Nakomelingen werden door een bewaarder tegen visvoer ingeruild bij een plaatselijke dierenwinkel. Op die manier kon hij zijn hobby op een goedkope manier uitoefenen. Toen hij 65 jaar werd, vroeg hij vergeefs een AOW-uitkering aan. Hiervoor had Kotälla zelfs op eigen kosten een advocaat ingeschakeld. Het verzoek werd afgewezen, waarop Kotälla een rechtszaak aanspande, die hij ook verloor.
In de nacht van 30 op 31 oktober 1973 kreeg Kotälla een hersenbloeding en werd hij overgebracht naar een ziekenhuis in Scheveningen. Het verlamde het rechterdeel van zijn lichaam en hij kwam in een rolstoel terecht. Praten en lopen moest hij opnieuw leren. Wat lopen betreft, kwam hij nooit meer verder dan wat schuifelen. Kotälla wilde per se teruggebracht worden naar de koepelgevangenis in Breda. Hij gaf als reden dat hij in Scheveningen in isolatie zat en zijn vertrouwde omgeving in Breda miste. Zijn verzoek werd geweigerd, waarop hij op 26 november 1974 in hongerstaking ging. Uiteindelijk werd hij op 6 december 1974 alsnog teruggebracht naar de koepelgevangenis in Breda. Op 18 mei 1975 werd hem het sacrament der stervenden toegediend, maar bleef in leven en op 22 juli 1976 vroeg hij in een kort geding om tijdelijke vrijlating. Zijn advocaten gaven als argument dat zijn gezondheidssituatie een langer verblijf in gevangenisschap onmogelijk maakte. Ook gaven ze aan dat Kotälla gediscrimineerd werd omdat meerdere andere oorlogsmisdadigers al vrijgelaten waren. De rechtbank wees zijn vorderingen af. In hoger beroep gebeurde dat opnieuw, net als bij de Hoge Raad op 11 februari 1977. Kotälla liet het er niet bij zitten en stapte naar het Europees Hof van Justitie, maar in 1978 ving hij ook daar bot. Kotälla stierf in de Bredase gevangenis in 1979. Een van de nonnen die hem in zijn laatste weken verzorgde, was als enige bij zijn overlijden aanwezig. Zijn lichaam werd naar het mortuarium van Huize Elisabeth in Zundert gebracht, waar zijn geestelijk verzorger was aangesteld als rector. Kotälla kreeg een rooms-katholieke uitvaartdienst, maar er werd voor de buitenwereld geen ruchtbaarheid aan gegeven. Op 2 augustus, twee dagen na zijn overlijden, werd hij in Breda op rijkskosten gecremeerd. Zijn as werd op Kotälla's verzoek naar de begraafplaats in het Duitse Fulda verstuurd, waar zijn tweede echtgenote woonde. Het verzenden gaf problemen, omdat in West-Duitsland de naam Joseph Johann Kotälla onbekend was doordat zijn officiële geslachtsnaam zonder trema geschreven wordt. Ook bij de Burgerlijke Stand in Breda bleek hij al die jaren zonder umlaut te zijn ingeschreven. De West-Duitse ambassade in Den Haag bleek hem ook alleen te kennen zonder umlaut. Uiteindelijk werd de as aanvang september 1979 onder zijn geslachtsnaam zonder umlaut naar West-Duitsland verzonden. De urn werd in het graf van zijn schoonvader gelegd. Zijn beruchte houten knuppel bleef bewaard en werd geschonken aan de Stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort en is nog altijd te bezichtigen in het herinneringscentrum in Amersfoort. Bron: Wikipedia.

Kuiper, Maarten. Geboren 30 november 1898 te Den Haag, overleden Weesperkarspel 1948
(executie). Was een Nederlandse politieman, NSB'er en SS'er die in ernstige mate betrokken is geweest bij oorlogsmisdaden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij voor de Sicherheitsdienst (SD). In die hoedanigheid spoorde hij Joden op (voor elke aangebrachte Jood kreeg hij een vergoeding) en nam radio's in beslag. Kuiper stond bekend om zijn wreedheid bij verhoren. Hij werkte veel samen met Duitse collega's als Emil Rühl, Friedrich Viebahn en Ernst Wehner. Kuiper heeft meegewerkt aan Aktion Silbertanne waarbij hij betrokken was bij de moord op de schrijver A.M. de Jong. Op de ochtend van 15 juli 1944 heeft Kuiper, samen met de SD'er Friedrich Viebahn, de zwaargewonde verzetsstrijder Hilbert van Dijk gearresteerd na diens mislukte overval op de Weteringschans. Van Dijk werd de volgende dag samen met de andere arrestanten, waaronder Johannes Post, geëxecuteerd in het bijzijn van Willy Lages en Kuiper. Het staat vast dat Kuiper op 4 augustus 1944 heeft meegewerkt aan de arrestatie van alle onderduikers in het Achterhuis aan de Prinsengracht 263. Volgens de Britse schrijfster Carol Ann Lee is het Anton Ahlers geweest die de SD inlichtte, wat leidde tot het oppakken van de onderduikers, waarbij Kuiper aanwezig was. Onder hen bevonden zich Anne Frank en haar familie, alsmede hun helpers Johannes Kleiman en Victor Kugler. Kuiper voerde op 17 april 1945 de executie van Hannie Schaft uit. Na de oorlog werd Maarten Kuiper veroordeeld tot de doodstraf. Op 30 augustus 1948 werd deze voltrokken in het Fort Bijlmer. Bron: Wikipedia.

Klijzing, Ernst Adrianus. Geboren op 18 februari 1923, overleden 16 juli 1944 te Overveen
(executie). Was een Nederlandse verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog, ook bekend onder schuilnaam ’Ad’ studeerde medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam. In 1943 weigerde hij de door de bezetters vereiste loyaliteitsverklaring te tekenen. Via Leo Frijda en Hans Katan kwam hij in contact met de verzetsgroep CS-6, waarna hij actief betrokken was bij diverse overvallen en aanslagen. De benodigde springstof werd gedeeltelijk opgeslagen bij zijn oom, A.M. (Adriaan) Klijzing. Het huis van oom Klijzing op de Amsterdamse Cornelis Krusemanstraat 79-1 werd ook als vergaderadres gebruikt. Daarnaast verleende Ernst Klijzing hulp aan joodse onderduikers en verspreidde hij illegale bladen, waaronder het studentenblad De Vrije Katheder. In de zomer van 1943 werden de meeste CS-6-leden gearresteerd. Ook oom Klijzing werd op donderdag 22 juli na een nachtelijke inval aangehouden. De woning werd door de Sicherheitspolizei onder voortdurende bewaking gezet. Dit werd iedereen noodlottig die aanbelde en binnenkwam, onder anderen verzetsstrijder Johan Kalshoven. Na martelingen en zware verhoren in de Euterpestraat werd oom Adriaan Klijzing gevangengezet in Kamp Vught en daarna naar Kamp Mauthausen getransporteerd. Na de oorlog kon hij terugkeren naar Amsterdam. Adriaan Klijzing, een fijnmechanisch bankwerker, maakte onder meer stempels voor de vervalsing van persoonsbewijzen en distributiebonnen.
Na een mislukte overval op tandarts De Jonge Cohen, waarbij leden van de verzetsgroep gevangen genomen en in de Euterpestraat verhoord werden, stelt Ernst zijn zuster, Rita Klijzing, hiervan telefonisch op de hoogte. Rita Klijzing woonde nog in het ouderlijk huis aan de Pieter Lastmankade 65h, en was actief als koerierster voor de CS-6 groep. Ernst verzocht haar om hun oom Adriaan te waarschuwen. ’s Avonds tijdens de spertijd sloop zij naar Adriaans huis en waarschuwde hem. Terug thuis ging zij naar bed. Zij was op dat moment alleen in huis omdat haar ouders bij familie in Purmerend waren gaan logeren. Midden in de nacht drong de SD via het huis van de buren (fam. Van Lindschoten) en via de achtertuin het huis binnen. Hoewel zij op zoek waren naar Ernst, troffen ze er een slapende negentienjarige jonge vrouw aan. Rita werd gevangengezet in de gevangenis te Amsterdam Oud Zuid. Tot haar verbazing waagde
Irma Seelig het om haar op een dag met een smoesje te komen bezoeken. Rita werd overgeplaatst naar Kamp Vught, en tewerkgesteld in de Philips-werkplaats, waar radio’s voor het Duitse leger werden gemaakt. De gevangenen kregen van de leiding van Philips elke dag een warme maaltijd. Tegen het einde van het jaar werd ze vrijgelaten. Ernst Klijzing kon uit de handen van de SD blijven. In de tweede helft van augustus deed de SD een inval in de Hudsonstraat 151 in Amsterdam. Ze waren nog steeds op zoek naar Ernst, maar troffen hem er niet aan. Ook Hans Katan, die in dit huis een kamer had, was niet aanwezig. Maar Irma Seelig, de Duits-joodse vriendin van Leo Frijda, was er wel. Zij was al bekend bij de SD en werd meegenomen naar het SD-hoofdkwartier om te worden verhoord. De Duitsers vonden een voorraad wapens in het huis en een ontvangstbewijsje voor een paar koffers, die Ernst Klijzing in Roermond in bewaring had gegeven. Tijdens de eerste verhoren werd Irma Seelig hard aangepakt en sloeg ze door. Intussen verbleef Klijzing langere tijd in Brabant en Limburg. Een poging naar Zwitserland uit te wijken mislukte, ondanks zijn vermomming in monnikspij. Hij raakte in mei 1944 niet voorbij de Frans-Zwitserse grens. Terug in Nederland sloot hij zich aan bij de KP-Alkmaar. Op 25 juni 1944 maakte hij daar een ritje op de motor van KP-leider Fritz Conijn. Dit liep verkeerd af: bij een verkeerscontrole door Landwachters werd hij aangehouden zonder motorpapieren en met een persoonsbewijs op de naam Van Es. Omdat zij vermoedden dat hij in contact stond met de illegaliteit, werd hij gearresteerd en overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te Amsterdam. Nadat hij aan een celgenoot zijn ware identiteit vertelde, werd hij door hem verraden. Ernst Klijzing, over wiens illegale activiteiten de Sicherheitspolizei sinds 1943 op de hoogte was sinds het doorslaan van Irma Seelig, door hen intensief verhoord.
Op 14 juli 1944 werd onder regie van Johannes Post en Hilbert van Dijk een poging ondernomen om hem en andere verzetsstrijders te bevrijden. Door een verraad mislukte deze poging. Twee dagen later, op zondagmiddag 16 juli 1944, werden Ernst Klijzing, Johannes Post, Jan Niklaas Veldman, Willem Frederik Smit, Arie Stramrood en Jacques Stil, Nico Jonk, Rens Prins,
Jacob Balder, Frits Boverhuis, Koen Rozendaal en Ferdinand Ploeger verzameld in het hoofdkwartier van de SD aan de Euterpestraat. Ook de gewonde Hilbert van Dijk en Cor ten Hoope werden op brancards aan de groep toegevoegd. De groep werd naar het duingebied in Overveen vervoerd, waar zij allen door de Duitsers werden doodgeschoten. Bij de executie was o.a. de 21-jarige Nederlandse SS’er Johan Willem Snoek betrokken, die de mannen vermoordde door hen door het achterhoofd te schieten. Snoek pleegde na de oorlog in de gevangenis zelfmoord tijdens het verloop van zijn rechtszaak. De slachtoffers werden in een massagraf in de duinen begraven. Op 27 november 1945 werd Ernst Klijzing herbegraven op de erebegraafplaats in Overveen. Bron: Wikisage.

Kuiper, Sape. Geboren op 3 februari 1924 te Arnhem, overleden op 1 oktober 1943 te Overveen
(executie). Was verzetsman tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was de zoon van Taco (1894-1945) en Leni Kuiper. Taco sloot zich in 1931 aan bij de Communistische Partij Nederland. Sape studeerde sinds 1941 in Delft en wilde civiel-ingenieur worden. Hij haalde na een jaar zijn propedeuse en sloot zich aan bij het studentenverzet. Hij dook in mei 1943 onder. Hij was, net als zijn broer Bram Kuiper, lid van CS-6, een communistische verzetsgroep in Amsterdam. Hij hielp Joodse onderduikers en fabriceerde met Leo Frijda en Olaf Thingberg Thomsen (1919-1943) ontstekingsmiddelen. Hiermee werd onder meer geprobeerd de bioscoop op het Rembrandtplein in Amsterdam in brand te steken omdat daar Duitse propagandafilms werden vertoond. Sape was ook betrokken bij liquidaties. Op 15 juli 1943 pleegde hij met Johan Kalshoven (1922-1943) een aanslag op politieman Blonk en diens echtgenote en op 22 juli 1943 liquideerde hij met Henri Hugo Geul de Amsterdamse tandarts H.E.B. de Jonge Cohen, die adressen van Joodse klanten aan de Sipo doorgaf. Hij werd daarna gearresteerd en op 1 oktober 1943 in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Hij is begraven op Erebegraafplaats Bloemendaal. Bron: Wikipedia.

Kicken, Wim J.K. Geboren 15 mei 1916, was in de oorlog een verzetsstrijder in Den Haag, die volgens de naoorlogse media “zijn revolver losjes in zijn zak had.” De doden die bij zijn “stunts” (roofovervallen) vielen leken meer op slachtoffers die van nabij geëxecuteerd waren. De één noemde hem een trouw vaderlander de ander een psychopaat. Na de oorlog werd hij voorzitter van de Haagse tak van Landelijke organisatie van oud illegale strijders (LOOIS) en was hij verwikkeld in diverse geruchtmakende affaires.
Kicken kwam in 1935 al in het nieuws: “De slager W. Kicken uit Vaals wonende Lindenstraat 11 oud 29 jaar bevond zich in arrest in Aken. Toen hij voor de rechtbank moest verschijnen, wist hij te ontvluchten. Wegens diefstallen met braak en kleinere diefstallen, 16 keer wegens bedrog en andere delicten kreeg hij twee jaar gevangenisstraf.” Een wachtmeester van de marechaussee Erasmus die Kicken als jongen in zijn geboorteplaats had meegemaakt, zei dat hij (Kicken) toen deel had uitgemaakt van een smokkelbende en met een machinegeweer had geschoten, toen hem belet werd de grens te passeren. Eigenlijk had hij in de oorlog net zo goed aan de andere kant gestaan.” Hij zou het criminele pad gekozen hebben wegens familieomstandigheden. Hij was toen in veroordeeld en in een inrichting opgesloten. Hij brak uit en vluchtte naar Duitsland, waar hij om zich in zijn eigen levensonderhoud te voorzien ging stelen. Opnieuw werd hij veroordeeld tot twee jaar tuchthuis. In het voorjaar van 1944 kwam hij vrij en ging naar Den Haag. Daar zou hij werk hebben gevonden en studeren. Halverwege de zomer organiseerde hij zijn eigen knokploeg.
Kicken kwam in contact met ene “Lange Jan” Pepijn en andere verzetslieden die hem wapens en kaarten leverden. Dit luidde het begin in van zijn rol binnen het Haagse verzet. Volgens eigen zeggen had hij in de oorlog “onderduikers en behoeftigen geholpen, veel sneller dan het Nationaal Steunfonds. De resterende voedingskaarten retourneerde hij aan “Lange Jan” Pepijn”. Hij zou als “fel Oranjeman” zich aangetrokken hebben tot het ONR, waarin hij onder kolonel Van Arkel tot majoor opklom.

Het Oranje Nassau Regiment. Kicken was in de oorlog lid van de Knokploeg (KP) W. Hanegraaf totdat hij na een overval op het postkantoor in de Appelstraat een deel van de buit achterover had gedrukt. Met als resultaat dat hij eruit werd gegooid. Vervolgens formeerde Kicken zijn eigen groep en verzon een opdrachtgever, de fictieve ‘kolonel Barends’. Tegen het einde van de oorlog (februari 1945) voegde Kicken zich als “Braddock” bij het illegale Oranje Nassauregiment (ONR). Het ONR werd in Den Haag opgericht door Nicolaas Marinus Japikse. Het doel van de ONR was het handhaven van de orde na de bevrijding. Japikse trok twee oud kolonels van het KNIL aan voor de operationele leiding: Harko Johannes Schmidt en kolonel J. van Arkel. Het was de bedoeling van Japikse dat een deel van het ONR als versterking van de politie zou dienen. In februari 1945 sloot de groep van Braddock (Kicken) zich bij het ONR. Zijn team bestond uit ongeveer tien man, waarvan de eveneens uit Vaals afkomstige Martin N. Mullenders zijn rechterhand werd. In die periode werd Kicken door J. van Arkel beëindigd als officier.
Kicken en zijn groep pleegden negentien “stunts” (roofovervallen) op postkantoren, juweliers en een postzegelhandel. Bij deze overvallen werden in totaal vijftien mensen vermoord. De buit werd grotendeels gebruikt te eigen bate. Buiten de slachtoffers van de roofovervallen vielen ook drie Nederlanders en vier Duitse militairen die geliquideerd werden vanwege andere redenen. Een van de aanslagen op een ongewapende Duitse militair lokte een desastreuze Duitse represaille uit waarbij twaalf gevangen gefusilleerd en een aantal huizen verwoest werden.
Na de bevrijding liep Kicken rond in een door hem zelf ontworpen militair uniform met distinctieven van grootmajoor. Voor hun acties in de oorlog en vooral vanwege de aanslagen, moesten Kicken en Mullenders uiteindelijk eind 1947 verantwoording leggen. Hierbij zou mr. L.M.C. Prins - Jacobs optreden als de advocaat van Kicken. In de oorlog ruimde Kicken op eigen initiatief verschillende pro-Duitse figuren (een zevental) uit de weg. “De door Kicken uit de weg geruimde personen waren voor het merendeel wel mensen die op een of andere manier met de Duisters samenspanden of hun belangrijke diensten bewezen. Gewone moorden waren het dus niet”, aldus de verdediging van Kicken. De procureur moest gaan oordelen of Kicken een sadist was die snel naar zijn wapen greep, of een illegaal was die zijn plicht jegens het vaderland had vervuld. Wie waren zijn slachtoffers? De bekendste gevallen waren Christiaan Jesko (Boendalestraat), mevr. Bakker-Lausch (Genestetlaan), Van Buren (Eerste van den Boschstraat), Jacob Simons, de juwelier R.A. Lehmann en Noor Brevet.

KP-groep. Wat betreft de “stunts” zag de officier van Justitie dat deze voor geen enkele militaire noodzaak bestonden, zodat de daden van Kicken ook niet gedekt werden door de bijzondere rechtsregelen die in Londen werden vastgesteld. Kicken verklaarde dat hij alles deed voor het vaderland. Er moest geld en goederen komen voor de verzorging van onderduikers, voor het bekostigen van illegale acties; hij ging op buit uit met leden van zijn groep die hij een KP-groep noemt. Hij gaf zich dan uit voor SD’er, maar aan het slot maakte hij zich bekend en als er dan moeilijkheden kwamen “schoot ik automatisch, edelachtbare.” Inderdaad veel van zijn slachtoffers kregen een kogel in het hoofd…
De officier van justitie achtte hem [Kicken] echter een gevaar voor de maatschappij en zei dat hij levenslang zou hebben geëist, als niet een psychiatrisch rapport hem sterk verminderd toerekeningsvatbaar had geacht. Met als resultaat dat Kicken tot 4 jaar werd veroordeeld voor roofovervallen die vermomd waren als illegale stunts.
In 1951 werd Kicken in vrijheid gesteld. “zijn psychische toestand was zo, dat opname in de inrichting te Avereest niet langer noodzakelijk werd geacht”. De ex-illegale kringen hadden steeds geprobeerd gratie te krijgen voor Kicken. Kicken benaderde hiervoor zelf de Federatieve Raad van voormalig Verzet met een verzoek tot rehabilitatie.
Voor het proces van Kicken werd de leider van het ON regiment Van der Bergh onder meer verdacht van het plannen van een staatsgreep die in april 1947 in Den Haag zou plaats vinden. Daar bleef het niet bij.
Na de oorlog werd Kicken voorzitter van de Haagse tak van Landelijke organisatie van oud illegale strijders (LOOIS). In die functie raakte hij betrokken bij diverse aanslagen. De eerste betrof de voorbereidingen op de staatsgreep, de tweede de aanslag op de Indonesische militair attaché M.T. Harjono op de vooravond van Hemelvaartsdag 21 mei 1952 aan de Laan van Meerdervoort. Leden van de Haagse LOOIS probeerden belastende documenten in handen te krijgen over Raymond Westerling “de Turk”. Het waren inlichtingenrapporten over de wreedheden die Westerling tijdens de politionele acties begaan had. Hiermee wilde de attaché om zijn uitlevering vragen. De aanslag mislukte echter en de daders werden spoedig opgepakt.
Haagse Dierentuin. In 1956 liet de inmiddels tot voorzitter van de Conservatieve Partij benoemde Kicken weer van zich horen. In een toespraak in de Haagse Dierentuin liet hij weten dat de organisatie over grote hoeveelheden wapens beschikte. In diezelfde reden verklaarde hij dat de Nederlandse regering corrupt was: “Bittere klachten uit de mond van mr. H. Campen die de verschopte Indische Nederlanders als voorbeeld van het naoorlogse Nederlandse beleid stelde. De illegalen waren bereid desnoods geweld te gebruiken om hun standpunten te verduidelijken: ‘Indien aan onze motie - die binnen enkele dagen aan de regering wordt verzonden- geen gehoor wordt gegeven, zullen we de corrupte regeringsfunctionarissen met geweld uit het zadel lichten.’ Wij hebben voldoende gevulde wapendepots. Ik zal er niet voor terugdeinzen om overal in het land de kerngroepen gewapenderhand te laten doortasten.”
Backershagen. In 1957 was het weer raak. De organisatie van Kicken had in november 1957 een overval beraamd op de “Backershagen”, de ambtswoning van de Indonesische diplomatieke vertegenwoordiger in Wassenaar. De overvallers, waaronder leden van het Veteranen Legioen Nederland (VLN) zouden of de ramen hebben willen ingooien of de Indonesische zaakgelastigde willen ontvoeren. De plannen kwamen aan het licht en de aanslag werd verijdeld. Kicken roerde zich voor het laatst in 1969. Tijdens een Tweedekamer debat over de vrijlating van De Drie van Breda. De oorlogsmisdadigers Joseph Kotälla, Ferdinand aus der Fünten en Franz Fischer. Er waren geruchten dat een groepje oud verzetsstrijders en oud concentratiekampgevangenen uit Den Haag van plan om de drie bij hun mogelijke vrijlating te executeren. Daarna werd het stil rondom Kicken. Hij bleef voorzitter van het LOOIS en werkte als makelaar in Den Haag en Vaals. Bron: Jochem Botman Mail: jamebotman@gmail.com

Kok, Wilhelminus Albertus. Politieagent tijdens de oorlog in Eerbeek, was mogelijk betrokken bij de overval op Rauter. Geboren 13-11-1919 te Doesburg, overleden 29-12-2005 te Zutphen en begraven te Vorden. Was na de oorlog politieagent te Vorden en later rijexaminator te Zutphen. Was gehuwd met Cornelia Berdina Adriana Peters van Nijenhof, geboren 21-05-1921 te Den Haag, overleden 03-08-2006 te Zutphen en begraven te Vorden.
Kun, van der, Jacoba Theodora. Geboren te Zutphen op 13 februari 1925, overleden te  - Oegstgeest op 14 februari 2017. Was een Nederlands verzetsstrijder. Ze maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van de Zutphense LO-verzetsgroep.
Jacoba van der Kun werd in Zutphen geboren als dochter van Jacob Henricus Cornelis Maria van der Kun (1882-1962) en Wilhelmina Emilia Maria Regout (1892-1986). Ze groeide op als jongste in een gezin van drie kinderen.
Tijdens de oorlog was ze actief voor het verzet in Zutphen. Als koerierster voor de Binnenlandse Strijdkrachten 'Gewest 5 Achterhoek' van commandant William van den Wall Bake gaf ze berichten door aan Gerhard Wolsink, die radiocontact had met de geallieerden. Bijvoorbeeld over de locatie van een Duitse munitietrein in Zutphen, die vervolgens een paar uur later werd gebombardeerd.
Jacoba van der Kun werd op 28 december 1944 in haar ouderlijk huis door de Duitsers opgepakt. Eerst werd ze vastgehouden in het huis van bewaring in Zutphen, maar nog diezelfde dag plaatsten ze haar over naar de De Kruisberg, een gevangenis van de Sicherheitsdienst, in Doetinchem. Uit het dagboek, dat ze gedurende haar hele gevangenschap in het geheim bijhield, blijkt dat ze al snel ontdekte dat veel bekenden uit het verzet, waaronder Edzard Bosch van Rosenthal en William van den Wall Bake, hier ook zaten. Hierdoor groeide het vermoeden dat de hele groep verraden was, zeker toen bij de verhoren ook nog bleek dat de Duitsers van alles al op de hoogte waren.
Toen de geallieerden de grens bij Doetinchem naderde werden op 26 maart 1945 onverwachts 22 mensen uit De Kruisberg vrijgelaten. Een dag later gingen de 63 overgebleven verzetsmensen, waaronder Jacoba van der Kun, per vrachtwagen naar Kamp Westerbork. Hier werd ze als politiek gevangene in één van de strafbarakken geplaatst. Net als de andere vrouwen moest ze hier elke dag batterijen uit elkaar halen.
Op 11 april 1945 verlieten de vrouwen onder begeleiding van de Wehrmacht het kamp, na een voettocht van 70 kilometer werden ze uiteindelijk op 14 april 1945 in Visvliet vrijgelaten.