JAAP VAN CLEEF.
De Nuenense geschiedenis van Jaap van Cleef, verteld door zijn zoon Alfred.

Mijn vader kwam uit een Amsterdams Joods gezin. Mijn grootvader had een groothandel in kaas en de familie behoorde tot de gegoede burgerij. In 1942 werd mijn vader, net twintig jaar oud, samen met driehonderd andere Joodse mannen en jongens opgepakt bij een razzia en afgevoerd naar het Adema van Scheltemaplein waar de Zentralstelle für jüdische Auswanderung was gevestigd. Deze gebeurtenis is door J. Presser gedetailleerd beschreven in Ondergang. Naast mijn vader stond een oudere man die hij niet kende. Die man fluisterde naar hem: "Kom op, zij kijken niet. Wegwezen. Jij naar links, ik naar rechts". Mijn vader deed wat de man suggereerde. Beiden renden weg in verschillende richtingen. Zij werden niet achtervolgd, aangezien de Duitsers druk bezig waren de groep opgepakte mannen te registreren en naar binnen te voeren. Later zou blijken dat van al deze driehonderd mannen en jongens vrijwel niemand zijn verblijf in werkkamp Mauthausen zou overleven.
Mijn vader ging eerst naar zijn ouderlijk huis. Zijn vader was niet thuis, zijn moeder gaf hem een speldje met een diamant, wat kleren en een pasfotootje van haarzelf mee. "Jullie moeten ook onderduiken" zei mijn vader nog tegen haar. Mijn vader kende de verzetsstrijder Henk Pelser, die verloofd was met een meisje dat bij mijn vader om de hoek woonde (Sarah Oudkerk). Pelser had al eerder tegen mijn vader gezegd dat hij bereid was hem te helpen onder te duiken. Mijn vader bracht de eerste nacht door in het Nieuwe Suykerhofje, dat goed verscholen lag op een binnenterrein aan de Amsterdamse Prinsengracht. Het was verhuurd aan studenten en kunstenaars van wie velen in het verzet zaten. Pelser liet een vals persoonsbewijs voor mijn vader maken op de naam van Gerard Herman Bonnet, geboren 1919 te Zwolle. De vervalser leeft trouwens nog, hij woont in Amerika en is nu 94 jaar. Pelser zelf smokkelde later tientallen Joden naar Zwitserland.
Op het valse persoonsbewijs stond eerst als woonplaats Nieuwer-Amstel vermeld, veel later tijdens de onderduik en vlucht van mijn vader, in maart 1944, werd het persoonsbewijs opnieuw vervalst door er een verhuizing op aan te tekenen naar Schoolstraat 10 in Heeze.
De precieze vlucht van mijn vader is niet meer na te gaan. Onderduikers verbleven vaak ergens maar één nacht. Zo is mijn vader ook het land doorgevoerd, van het ene adres naar het andere. Altijd onder de naam van Gerard Bonnet. Uiteindelijk belandde hij in Brabant. Hij dook onder bij een gezin met twee kinderen van zes en acht jaar oud, in een heel klein huisje. Op een dag gingen de Duitsers alle huizen af op zoek naar mannen die zich niet hadden aangemeld voor de Arbeitseinsatz, dwangarbeid in Duitsland. De twee jongetjes waren op weg naar school, toen zij zagen hoe de Duitsers overal aanbelden. Het 8 jarige jongetje rende naar huis om te waarschuwen. Mijn vader kon net op tijd vluchten. Het jongetje dat hem het leven redde heette Wil van Oers. Ook na de oorlog hield mijn vader contact met hem.

Hoe precies is niet meer na te gaan, maar via dominee Oberman uit Amersfoort kwam mijn vader in mei 1943 bij een andere dominee terecht: ds. Plug en zijn vrouw in Nuenen. Hij verbleef daar op een verduisterde zolderkamer. Aan de muur hing een schilderij van de zee. Als er geen gevaar dreigde mocht hij naar beneden. het echtpaar Plug had een dochtertje, Guul en mijn vader las haar voor. Eerst verbleef hij alleen in Nune Ville, later kwamen er nog twee evacuees bij uit het vanwege de aanleg van de Atlantikwall ontruimde Benoordenhout in Den Haag: broer en zus Posthumus Meyes, familie van mevrouw Plug, plus hun huishoudster. De broer was stokdoof, waardoor de zuster altijd naar hem schreeuwde. Toen zij mijn vader voor het eerst zagen riep zij keihard: "God, dat lijkt wel een jodenjongen". Mevrouw Plug werd woedend, want zij vond haat opmerking niet alleen ongepast, maar ook levensgevaarlijk.
Later kwamen de Duitsers aan de deur om de auto van de dominee te vorderen. Mevrouw Plug, die voor de oorlog twee jaar als verpleegster had gewerkt, poeierde de soldaten in vloeiend Duits af. "De auto van de dominee vorderen?" "Hoe durven jullie? Scheer je weg". Zij smeet de deur dicht en de soldaten dropen af. Mijn vader zat intussen doodsbang op zijn zolderkamer. Uit veiligheidsoverwegingen sliep hij enkele keren in het nabij gelegen kostershuisje bij kosteres Mien van der Burg en hij vluchtte een keer de velden en bossen in. Ik denk dat mijn vader doodsbang in het donkere natte bos was, omdat hij al lang niet meer buiten was geweest en hij bovendien een echte stadsjongen was: velden en bossen behoorden niet tot zijn leefwereld.
De huishoudster van de evacuees, Jaantje Wüst, was een orthodox-hervormde, ongetrouwde vrouw uit de Albasserwaard. Zij ontfermde zich met moederlijke gevoelens over mijn vader. Na de oorlog werd zij een soort oma voor mij. Wij gingen vaak naar haar toe en soms bleef zij een paar weken bij ons logeren om op mij te passen Ook ging zij af en toe met ons mee op vakantie.

Meteen na de bevrijding sloot mijn vader zich in Eindhoven aan bij de RAF. Hij werd gelegerd in Ukkel in België en trok als tolk Duits-Engels met Britse troepen Duitsland binnen, waar hij in een speciale brigade terecht kwam die jacht maakte op hoge Nazi's.

Na de oorlog keerde hij in het uniform van de RAF terug in Amsterdam, om te ontdekken dat niemand van zijn familie de oorlog had overleefd. Zijn beide ouders stierven in Auschwitz: zijn vader werd 52 en zijn moeder 42 jaar oud. Het pasfotootje van zijn moeder droeg hij nog altijd bij zich, maar het was gekreukt. Later hebben mijn ouders daar een grote afdruk van laten maken, want het was de enige foto die van haar bewaard bleef. Mijn vader trouwde met Paula Joachimsthal met wie hij twee kinderen kreeg, Alfred (1954) en Betty (1965).

Bron: De Drijehornickels, december 2016.



                                                                                                  
WEGGUM.COM